‘INLEVING’

Maandelijkse column van Tami.
Jaren geleden hadden we thuis een feestje vanwege het werk van mijn man. Thomas had een baan in de muziekwereld en er was een welkomstfeestje voor musici die in Paradox zouden optreden.

De zon scheen, er was lekker eten, de kinderen speelden in de tuin met elkaar en de artiesten jamden op hun instrumenten. Het was gezellig met de gasten die vanuit Amerika naar Tilburg waren gereisd en er heerste een warme sfeer.

Tot het blonde Nederlandse meisje met de gitaar zich naar mij wendde met de vraag om een nieuw drinkglas. ‘Dit glas is vuil, heb je een ander glas’ zei ze op een toon alsof ze tot de bediening sprak, in plaats van tot de gastvrouw. Dit had ik eerder meegemaakt, jonge meisjes uit elitaire kringen, die het air hebben dat anderen er zijn om hen te dienen.

Natuurlijk laat je het op zo’n vrolijk feest dan gaan en je denkt: ze is nog jong, ze leert het nog wel. Maar leuk was het niet en het was duidelijk dat mijn huidskleur ermee van doen had. Wie in een beperkte kring opgroeit krijgt een eenzijdig beeld van de samenleving, en de elite bezet een plek die duidelijk is afgebakend.

Toen de gasten aan het eind van de dag vertrokken, bedankte ik haar nog voor de muziek. ‘Dat heb ik vooral voor mezelf gedaan, hoor,’ zei ze zonder te lachen. Het typeerde haar.

Later kwam ik haar weer tegen en omdat ik wist dat ze net haar eerste CD had uitgebracht, feliciteerde ik haar en zei vriendelijk dat het mooie muziek was. Ze keek me nors aan en zei beschuldigend: ‘Je was niet op de presentatie!’

Dat had niet gekund omdat ik met kleine kinderen zat, een gegeven dat niet in haar zou opkomen. ‘Maar ik heb de CD gehoord,’ zei ik naar waarheid.

Ze bleef achterdochtig zwijgen en staarde strak over me heen. Waarom was mijn compliment voor haar een leugen? Het leek duidelijk een kwestie van vooroordeel en onnodig te zeggen dat mijn laatste restje sympathie voor haar verdween.

Thomas had – net als de andere blanken – deze kant van haar nooit gezien en het was dan ook voor hem een verrassing toen ik hem over de voorvallen vertelde. Maar wat mij pijn had gedaan, leek hem niet te raken, ook al keurde hij haar gedrag niet goed. Hij vergat de gebeurtenissen al gauw en vroeg me mee naar haar optredens, waar ik geen trek meer in had.

Daar is, wat in de anti-racisme discussies van de laatste tijd zo’n grote rol speelt: het inlevingsvermogen. Als je zelf niet met discriminatie te maken hebt gehad, kun je blijkbaar niet voelen wat de ander voelt, zelfs als diegene je levenspartner is.

Je keurt het af, maar je voelt het niet. Dit vind ik moeilijk te begrijpen, die afstandelijkheid. Het wekt de indruk dat je witte echtgenoot zijn bevoorrechte plek niet kan verlaten om met jouw ogen te kijken. Is het onvermogen?

Roepen radicale zwarte jongeren terecht dat ‘wie niet racisme veroordeelt, zelf racist is’? Dat gaat wat ver, je kunt niet mensen tegen hun wil bij je strijd slepen. Maar hoe voelt het dan, voor witte mensen, vraag ik me af? Is discriminatie voor hen een vaag begrip, het waarnemen van de onvrede van de ander, over de ongelijke situatie? Voel je het als witte man of vrouw een béétje aan, of is het een rationele overweging, een analyse van onrecht?

Anders dan de pijn van de vernedering niet gezien of geloofd te worden, vanwege je huidskleur? Om die ervaring zo intens te beleven moet je misschien begrijpen dat die niet op zichzelf staat. Het heeft een lange geschiedenis.

Dat er nu standbeelden in het water worden gegooid of van hun sokkel worden gelicht, heeft daarmee te maken. Te lang bleef het witte wereldbeeld elitair en het zicht beperkt. Het verhinderde te kijken met de ogen van de ander.

Tami

Foto Pexels